Toen ik net begon met yoga werkte ik heel hard om in een omgekeerde lotushouding (ja, echt) te komen en erin te balanceren. Ik streefde in die begindagen naar elk fysiek uiterste, en mijn obsessie met deze pretzel-achtig houding was daar een voorbeeld van.
Tot ik in een beginnerles, die ik verplicht moest volgen op mijn lerarenopleiding, merkte dat ik een ideaalbeeld najoeg dat niet bestond. Een beeld waar ik niets aan had. Het in mijn ogen trage tempo van de les zorgde ervoor dat ik ineens mijn kleine rechterteen zag en voelde. Ik constateerde dat mijn rechter heupkom meer opende dan mijn linker. En ik raakte gefrustreerd in de zesde kindhouding, want ik wilde juist bewegen. Op dat moment besefte ik dat het niet de houdingen zijn die veranderen, maar dat het mijn benadering van de houding was die varieerde.
Mijn focus op de perfecte houding maakte plaats voor nieuwsgierigheid naar mijn lichaam. Dit was misschien wel de grootste doorbraak in mijn eigen yogabeoefening.
Het leerde me dat de houding binnen de houding belangrijker was dan hoe ik er van buiten uitzag. En de beste leermomenten daarvoor zijn misschien toch wel de houdingen die je het minst graag doet.
Haal een houding voor de geest die je bij voorkeur overslaat. Een houding die je niet kan, waar je voor vreest of waar je boos van wordt. Onderzoek hoe je hiermee omgaat. Waar houd je onnodige spanning vast? Welke gedachten komen naar de voorgrond? Hoe beïnvloedt de houding je ademhaling – adem je sneller, oppervlakkiger of houd je je adem juist vast? Neem de tijd en onderzoek wat deze yogahouding je kan vertellen.
Tot op de dag van vandaag blijft mijn houding in yogaposes veranderen. Ik merk dat de manier waarop ik met mijn lichaam omga, weerspiegelt hoe ik me mentaal en emotioneel voel. En dat voelt beter dan perfect. Dat voelt écht.